Norwegische Verben in EasyTrans


Norwegisch Verben mit Niederländisch Übersetzung.

abortere

doen aborteren, zwangerschap afbreken, zwangerschap onderbreken, aborteren

absorbere

absorberen, opzuigen, opslorpen

absorberen

addere

optellen, samentellen

adlyde

gehoorzamen

administrere

beheren, administreren, leiden

adoptere

aannemen, overnemen, adopteren

adopteren, aannemen

adressere

adresseren

affektere

affecteren, voorwenden, voorgeven

agere

acteren, toneelspelen, spelen

agglutinere

agglutineren

akklimatisere

zich acclimatiseren

akkreditere

machtigen, accrediteren, autoriseren

akkumulere

opstapelen, accumuleren, verzamelen

aksentuere

accentueren, beklemtonen, nadruk leggen op

akseptere

aannemen, accepteren, aanvaarden

aanvaarden, aannemen, accepteren

aannemen, geloven

akte

achten, waarderen, respecteren

aktivere

activeren, doen werken, op gang brengen

activeren

activeren, stimuleren, aanwakkeren

alarmere

oproepen, te hulp roepen

alarmeren, waarschuwen

alternere

alterneren, afwisselen

amme

zogen, borstvoeding geven, zuigen, de borst krijgen

amputere

amputeren, afzetten

analysere

ontleden

ontleden, analyseren

ontleden, analyseren, onderzoeken

anbefale

aanbevelen

opleggen, bevelen

anbringe

aanbrengen, inwrijven, opleggen

ane

vermoeden

een voorgevoel hebben, voelen, aanvoelen

anføre

aanhalen, aanvoeren, citeren

ter sprake brengen, naar voren brengen, aansnijden

aanhalen, citeren, aanvoeren

leiden, aanvoeren

leiden, aanvoeren, aan het hoofd staan

ange

stomen, dampen

angi

inklaren

overleveren, uitleveren

aangeven, verklikken, aanklagen

aanwijzen, aanduiden

anglisere

verengelsen

angre

betreuren, spijt hebben van, zich spijten, het jammer vinden

angripe

aanvallen, overvallen, attaqueren

aanvallen, overvallen

angå

betreffen, gaan over

aanbelangen, aangaan, van belang zijn voor

anholde

arresteren, aanhouden, gevangennemen

solliciteren

animere

verlevendigen, opwekken

opwekken, opvrolijken, verlevendigen

anklage

beschuldigen, aanklagen, aantijgen, betichten [Belgium], aanklacht indienen tegen

ankomme

aankomen, arriveren

bereiken

anlegge

aanleggen

uittekenen

anløpe

temperen

dof worden, zijn glans verliezen, beslaan

anmelde

aanmelden, aandienen

rapporteren, melden, aangeven

anmerke

opmerkingen maken, aanmerkingen maken

aanmerken, opmerken

anmode

bepleiten, aandringen op, insisteren op

verzoeken, dringend vragen

aansporen, aanmanen, aanzetten

annonsere

adverteren, reclame maken

adverteren, bekendmaken, aankondigen, ruchtbaar maken, openbaar maken

annullere

cancellen, annuleren, ongedaan maken

terugdraaien, terugschroeven

afschaffen, een eind maken aan, tenietdoen, annuleren, nietig verklaren, ongeldig maken

afschaffen, annuleren, opheffen, afgelasten, intrekken, herroepen, cancellen

anordne

opstellen

schikken, rangschikken, classificeren, ordenen, klasseren

anrope

smeken, bidden

afsmeken, bidden om

anse

achten, oordelen, menen, vinden, houden voor

bevinden, achten, oordelen

beschouwen als, aanzien voor, houden voor

ansette

in dienst nemen, aannemen, tewerkstellen, aanwerven [Belgium]

anslå

toewijzen, toebedelen, toekennen

anstrenge

veel vergen van

anstå

passen, horen, betamen, behoren [formal]

passen, betamen, horen

anta

aannemen, veronderstellen, onderstellen

aannemen, veronderstellen, vermoeden

aannemen, overnemen, adopteren

denken, vermoeden

aannemen, goedkeuren

aannemen, veronderstellen, supponeren, vooronderstellen

geloven, veronderstellen, achten, onderstellen

aannemen, krijgen

stellen, veronderstellen, geven, onderstellen

tot wet verheffen, wet maken

aannemen, geloven

antaste

lastig vallen, aanklampen

antegne

noteren, markeren

opschrijven, noteren, neerschrijven

antenne

aansteken, ontsteken

aansteken, ontsteken, in brand steken

in brand steken

antyde

suggereren, te verstaan geven

anvende

opgebruiken, verbruiken, uitputten

gebruiken, bezigen [literature], aanwenden

uitoefenen, aanwenden

spenderen, uitgeven, besteden

uitoefenen, toepassen, aanwenden, gebruiken

toepassen, gebruiken, benutten, bezigen [literature]

gebruiken, aanwenden

appellere

in beroep gaan, appelleren

applaudere

applaudisseren, klappen

applikere

aanbrengen, inwrijven, opleggen

argumentere

argumenteren, redeneren

bespreken, debatteren, discussiëren, disputeren

arkivere

in een archief bijzetten, opbergen, archiveren

armere

wapenen

arrangere

schikken, rangschikken, classificeren, ordenen, klasseren

schikken, ordenen

organiseren, regelen, arrangeren

artikulere

articuleren, duidelijk uitspreken

arve

erven

overerven

erven, overerven

aspirere

streven, trachten, aspireren

aspireren, aanblazen

assimilere

assimileren

assimileren, in zich opnemen

assistere

helpen, bijstaan, assisteren, bijspringen

assosiere

verbinden, associëren

atomisere

verstuiven, spuiten

attrahere

aantrekken

aantrekken, boeien, bekoren, charmeren

attrå

wensen, verlangen, begeren, hunkeren, snakken naar

automatisere

automatiseren

autorisere

machtigen, accrediteren, autoriseren, recht geven, volmacht verlenen

avansere

vooruitgaan, voortbewegen

vorderen, vooruitgang boeken, opschieten

avbryte

onderbreken

voortijdig afbreken

afbreken

stopzetten

onderbreken, interrumperen

onderbreken, afbreken

ophouden, stoppen, beëindigen, een eind maken aan

avdekke

ontbloten

avfatte

grosseren

avfeie

afschepen

avfolke

ontvolken

avgi

afgeven, verspreiden

afgeven, uitstralen

avgjøre

arbitreren, als bemiddelaar optreden, als scheidsrechter optreden

een eind maken aan, beëindigen

afhandelen, afdoen, afsluiten

bepalen, determineren, beïnvloeden

schatten, beoordelen

avgå

ontslag nemen, met pensioen gaan

weggaan, vertrekken

avkjøle

afkoelen, verkoelen, koud worden

avlaste

ontlasten

avle

zich voortplanten, nageslacht voortbrengen

avlede

afbuigen, afwijken

afleiden, verstrooien

omleiden, verleggen

avlese

aflezen

avlive

een spuitje geven, laten inslapen, afmaken

avluse

ontluizen

debuggen, van fouten zuiveren

avlyse

afzeggen, afgelasten

afzeggen, afgelasten, cancellen

avlytte

aftappen

avlønne

bezoldigen, salariëren, honoreren, honorarium geven voor

avmagre

uitmergelen, uitteren

avreise

weggaan, vertrekken

avrunde

afronden, naar boven afronden, naar beneden toe afronden

afronden

afronden, bekronen, voltooien, afmaken

avse

bestemmen, bedoelen

verband houden met, betrekking hebben op, betreffen

avsende

versturen, sturen

avsette

verwijderen, afvoeren, afzetten

ontslaan, afdanken, de bons geven [informal], de laan uitsturen [informal], afzetten

vrijhouden, reserveren

onttronen, afzetten

avskaffe

opdoeken [informal], opheffen, afschaffen

afschaffen, een eind maken aan, tenietdoen, annuleren, nietig verklaren, ongeldig maken, opheffen

suspenderen

afschaffen, annuleren, opheffen

avskjedige

ontslaan, afdanken, de bons geven [informal], de laan uitsturen [informal], afzetten

avskrape

ontkalken

avskrive

afschrijven

avsky

haten

verafschuwen, gruwen van, gruwelen van, een afkeer hebben van, een afschuw hebben van, walgen van, verachten, haten

verachten, minachten, misprijzen

avslutte

beëindigen, een einde maken aan

afsluiten

afwerken, afmaken, voltooien

sluiten, afsluiten

beëindigen, voltooien, afronden, sluiten, afwikkelen

sluiten, afsluiten

ophouden, stoppen, beëindigen, een eind maken aan

afronden, bekronen, voltooien, afmaken

avslå

afwijzen, weigeren, afslaan

laten schieten, laten voorbijgaan

avsløre

onthullen, bekend maken, aan het licht brengen, uitbrengen, bekendmaken, openbaren, ontsluieren, blootleggen

zich laten ontvallen, verklappen

onthullen

avsondre

uitscheiden

afscheiden, uitscheiden

avspeile

weerspiegelen, getuigen van, uitdrukken

avsperre

blokkeren, versperren

barricaderen, versperren

avspise

afschepen

avspore

doen ontsporen

avstedkomme

tot stand brengen, realiseren, verwezenlijken

avstå

afstaan

zich onthouden

avsverge

afzweren

zijn overtuiging opgeven

afzweren, verzaken, verloochenen, herroepen, verzaken aan

avta

afnemen, verminderen, teruglopen

minder worden, verflauwen

bedaren, afnemen, luwen, gaan liggen

zakken, vallen, afnemen

verminderen, afnemen

verminderen, afnemen, bedaren, verslappen

afnemen, teruglopen, verminderen

avvenne

spenen

avvente

verwachten, tegemoetzien

avverge

vermijden, voorkomen

avvike

afdwalen, afwijken van

afwijken, divergeren, uiteenlopen, verschillen

het oneens zijn, van mening verschillen

afwijken

zijn biezen pakken, zich uit de voeten maken

verschillen, afwijken

avvise

afwijzen, afslaan

verwerpen, afwijzen, naast zich neerleggen

wegsturen, de deur wijzen

verwerpen, afwijzen

afschepen, afschudden, zich afmaken van, eruit donderen, eruit gooien

ontzeggen, weigeren


Norwegisch Verben mit Englisch Übersetzung.

abbreviere

abbreviate

abonnere

subscribe

abortere

abort

absentere

absent

absolvere

absolve, complete, finish

pass, pass an examination

absorbere

soak up

absorb

abstrahere

abstract

adaptere

adapt

addere

figure up, add up, add, total, tot up [informal]

adherere

adhere

adjektivere

turn into an adjective

adle

ennoble

adlyde

mind, obey

administrere

administer, administrate, manage

adoptere

adopt, imitate

adopt

adressere

address

adsorbere

adsorb

adstringere

adstring

advare

alert, warn, caution

advisere

advise, give notice, inform, warn

affektere

affect, pretend

affisere

affektera

afrikanisere

Africanize, Africanise

age

awe, respect

agere

act, perform, play

agglutinere

agglutinate

agitere

agitate, propagandize, spread propaganda

agne

awn, beard, glume

ajourføre

update, bring up to date

ake

sled, sledge, toboggan

akke

complain, grubmle, whine, moan and groan

akkedere

dispute, quarrel

akklimatisere

acclimatize, acclimate

akkommodere

accommodate

akkompagnere

accompany

akkordere

bargain, compound, negotiate, make a contract

akkreditere

accredit, authorize

akkumulere

accumulate, cumulate, amass, pile up

akkvirere

acquire

akselerere

accelerate

aksentuere

accentuate, accent, emphasize

akseptere

accept, receive, take

accept, acknowledge

accept, believe

aksjonere

act, take action, go into action

aksle

shoulder, shoulder one's way

akte

esteem

aktivere

activate

activate

energize, activate, boost

aktivisere

activate, set in motion, set to work

aktualisere

update, make current, put up to date, bring up to date

alarmere

call out

alert

alboge

elbow

albue

elbow

aldersbestemme

date

aldre

age, grow old

aldres

age, grow old

ale

breed

alfabetisere

alphabetize

teach how to read, alphabetize

alienere

alienate

alliere

ally

allitterere

alliterate

allokere

allocate

alludere

allude, allude to, hint, imply

alterere

alter

alternere

alternate

ambulere

ambulate: amble, stroll

amme

nurse, breast-feed, suckle

amortisere

amortize, redeem, repay, pay off, pay off a loan

amputere

amputate

analysere

parse

analyze

analyze, examine

anbefale

advocate

enjoin, order [formal]

anbringe

apply, administer, spread on, put on

ande

breathe

anduve

approach the country to get landfall

andøve

lie on the oars, rest on the oars

ane

suspect, surmise [formal]

have a premonition, sense

anerkjenne

accept, acknowledge, recognize, recognise

anestesere

anaesthetise, anesthetize [US]

anfalle

attack, assault

anfekte

contest the validity of

anføre

quote, cite

bring up, mention, broach

cite, quote, adduce

lead

head, lead

ange

steam

angi

enter

hand over, turn in, turn over

inform against

designate, indicate

angle

angle

anglifisere

anglicise, anglicize

anglisere

anglicize

angre

be sorry, regret

angripe

come at, attack

tackle, handle

assail, assault, attack

go for, attack

angå

concerning

concern, affect

anholde

apprehend [formal], capture, run in [informal]

apply for, put in for [informal]

animere

animate [formal], enliven

animate, enliven, vitalize

anke

appeal, give notice of appeal

anklage

arraign, accuse, incriminate, charge, indict, impeach, inculpate [formal]

ankomme

arrive, reach destination, end up

reach

ankre

anchor, cast anchor, harbour

anlegge

lay out, arrange

lay out

anløpe

temper

tarnish

anmasse

arrogate, usurp

anmelde

announce

report

anmerke

remark

comment, observe, remark

anmode

urge

call upon, ask formally, call on

exhort, urge, admonish strongly

annamme

apprehend, catch, accept, comprehend, perceive

annonsere

advertise

advertise, make known, publicize, give notice

annullere

cancel, annul

reverse

abolish, bring to an end, void, invalidate, nullify

abolish, annul, cancel, void, nullify

anodisere

anodize

anordne

dispose, deploy, line up, draw up

arrange, classify, organize, systematize, order, sort

anrike

enrich

anrope

beg, implore, entreat

invoke [formal], implore

anse

deem

judge, deem, find

consider, reckon, regard as, view as, esteem [formal]

ansette

employ, hire, take on, appoint to a job, give a job to, put to work

anskaffe

buy, get, purchase

anskueliggjøre

illustrate, illuminate, make clear, render plain

anslå

allocate, allot, apportion, assign

anspenne

strain

anspore

spur, stimulate, instigate, urge, inspire, prompt

anstifte

instigate, trigger, cause

instigate

anstille

initiate, perform

anstrenge

tax, make heavy demands on, strain

anstå

become, befit, behoove, behove

suit, fit, befit, become [formal]

anta

assume, suppose

assume, presume, suppose, take for granted, surmise [formal], guess [informal]

adopt, imitate

reckon, think, suppose, figure

adopt, vote to accept

presume, suppose [formal], presuppose [formal]

believe, suppose [formal]

take on

suppose, let [formal]

enact, legislate

accept, believe

antaste

accost

antegne

mark, mark down

take down, take, write down

antenne

kindle, light, set fire to

ignite, set fire to, set on fire, kindle

set on fire, set fire to, set afire

antesipere

anticipate

antikrympbehandle

treat for anti-shrinkage

antikrøllbehandle

crease-resist treat treat for anti-crease

antirustbehandle

treat for anti-corrosion

antistatbehandle

treat for anti-static

antyde

imply

anvende

expend

use, employ, apply

exert, exercise, apply

spend, lay out, outlay

exercise, exert

apply, put to use, use

employ, use, utilize

apokopere

cut the last letter or syllable of a word

appellere

appeal

applaudere

applaud, clap

applikere

apply, administer, spread on, put on

applisere

use, apply, adapt

appretere

finish

appropriere

appropriate

arbeide

work

argumentere

argue, reason

argue, debate

arkaisere

archaize

arkebusere

harquebus

arkivere

file, file away

arme

arm

armere

reinforce

aromatisere

aromatise

arrangere

arrange, classify, organize, systematize, order, sort

dispose

arrange, organize

arretere

block, lock

arrivere

arrive

arrondere

round off

arte

develop

artikulere

articulate, enunciate

artsbestemme

determine the species of determine species

arve

inherit

succeed to

inherit

ase

toil, struggle

asfaltere

pave

aspirere

aspire, strive [formal], aim, endeavor

aspirate

assimilere

assimilate

assimilate

assistere

assist, help, aid

assortere

assort

assosiere

associate

assurere

insure

astringere

compress, bind together

atomisere

atomize, vaporize, spray, dust

atrofiere

decrease, waste

atskille

disconnect, detach separate

atspre

distract, divert

attachere

attach

attakkere

attack

attestere

attest, certify, confirm, ratify

attrahere

attract

attract, entice, charm, captivate

attrå

desire, covet, long for with envy

auke

increase

auksjonere

auction

aure

erode, muddy, mix

ause

bail, dip, pour

autoklavere

autoclave

automatisere

automate

autorisere

accredit, authorize, empower, commission, enable

avansere

advance [formal], go forward, move forward

advance, make progress, come along, go ahead

avbalansere

balance

avbestille

cancel

avbetale

pay off, discharge

avbryte

interrupt

abort

break off

discontinue

interrupt, heckle

cut off, interrupt

cease, discontinue, end, stop, terminate [formal]

avbøte

relieve, remedy

avbøye

deflect

avdampe

evaporate

avdekke

denude

unveil

expose, uncover

avdele

divide, partition off

avdempe

curb

avdrae

repay

avduke

unveil

avertere

advertise

avfase

bevel

avfatte

engross

avfeie

put off

avferdige

brush aside, dismiss brusquely

avfette

degrease

avfinne

adapt to, put up with

avfolke

depopulate

avfyre

discharge

avføde

foster

avføre

eliminate

avgi

give off, emit [formal]

emit, send out

avgjøre

arbitrate

clinch, settle

settle, conclude, bring to a conclusion

determine, affect

estimate, judge

avgå

resign, retire, go into retirement, superannuate

depart, leave, go away, move off, go off, take off [informal]

avhende

dispose of, sell, scrap

avhenge

depend

avhente

fetch, reclaim, retrieve

avherde

soften, temper

avhjelpe

remedy

avholde

restrain

avhøre

interrogate, quizz, question

avise

advise, inform

avkante

trim

avkjøle

chill

cool, cool down

avkle

lay bare, strip, undress, disrobe

avkode

decode

avkoke

boil

avkolonisere

decolonise

avkorte

reduce, shorten

avkrefte

enfeeble, weaken

avkreve

demand, require

avkriminalisere

decriminalise

avkristne

dechristianise

avlaste

unburden [formal]

avle

grow, cultivate

cultivate, till [arch.]

avlede

deflect, turn aside, bend

distract, divert

divert, redirect

avlegge

lay aside, put down, submit

avleie

divert, distract

avleire

deposit

avlese

read off

avlevere

deliver, hand over

avlive

put away, put down, finish off

avlokke

elicit

avlure

learn by secret observation

avluse

delouse, rid of lice

debug

avlyse

call off

call off, cancel

avlytte

tap, wiretap

avlåse

shut, close, block

avlønne

pay salary to, pay, remunerate [formal]

avløyse

relieve, replace, absolve

avmagre

emaciate

avmilitarisere

demilitarise

avmytologisere

demythologise

avmåle

measure

avmønstre

pay off, discharge

avnasjonalisere

denationalise

avnorske

make characteristcally less Norwegian

avpatruljere

patrol

avpolitisere

depoliticise

avreagere

work off

avreise

depart, leave, go away, move off, go off, take off [informal]

avrette

train, execute

avrime

defrost

avrunde

round up, round off, round down

round off, top

top off, wrap up, wind up, conclude

avruste

disarm

avsanne

refute, deny, reject

avse

intend, mean, ticket

relate to, pertain to [formal], concern

avsende

send off

avsette

comb out, remove

discharge, fire [informal], dismiss [formal], give the sack [informal], sack [informal], separate, axe [informal], ax [informal], displace

keep free, reserve, set aside

dethrone, depose, oust, unseat

avsi

pass, pronounce

avskaffe

shut down, do away with

abolish, bring to an end, void, invalidate, nullify, abrogate, annul

suspend

abolish, annul, cancel

avskalle

peel

avskilte

display, show off

avskipe

send by ship, abolish

avskjedige

discharge, fire [informal], dismiss [formal], give the sack [informal], sack [informal], separate, axe [informal], ax [informal], displace

avskjerme

screen

avskjære

sever, interrupt, preclude

avskoge

deforest, denude, strip

avskrape

descale, remove sediment from, remove scale from

avskrive

write off

avsky

hate

detest, loathe, abhor, hate, abominate [formal], be nauseated be, be revolted by, be disgusted by

despise, scorn [literature]

avslutte

end, bring to an end

close, wrap up [informal]

finish, complete

conclude

end, finish, conclude, wind up, round off, top, close, wrap up [informal]

close, finish

cease, discontinue, end, stop, terminate [formal]

top off, wrap up, wind up, conclude

avslå

decline, refuse

pass up

reject, turn down, throw out

avsløre

expose, lay open, disclose, reveal, bring out, unveil, divulge, make known, unfold

let out, reveal

unlock, reveal

avsondre

excrete

secrete

avsone

serve

avspalte

separate

avspasere

take time off

avspeile

reflect, express, be a sign of

avsperre

block up, obstruct

barricade, bar, block

avspise

put off

avspore

derail

avstedkomme

accomplish, achieve, realize, bring off

avstemme

harmonise, attune

avstive

buttress, shore up

avstå

give up

abstain

avstøpe

cast

avsvekke

invalidate

avsverge

forswear [formal]

recant [formal], renounce

abjure, renounce [formal]

avsverje

abjure

avsvie

burn, hurt

avsynge

sing

avta

taper off

wear off

die down, subside, abate

sink

slacken, slacken off

abate [formal], diminish, wane, lessen, decrease

drop off, drop away, decline, decrease, become less, fall off

avtale

arrange, settle, decide on, fix

contract

avtalefeste

secure agreement

avtegne

delineate, draw

avtjene

serve

avtrappe

reduce gradually

avtvinge

exact

avveie

weigh, balance

avvende

avert

avvenne

wean

avvente

await

avverge

head off, avert, ward off, prevent

beat off, repel

avert, ward off, prevent

obviate, stave off, ward off

fight off, resist, struggle to avoid

avverje

avert, prevent, ward off

avvike

digress, ramble, diverge

diverge, differ

dissent, disagree

deviate

decamp, run away

differ, vary

avvikle

liquidate, wind up

avvirke

produce

avvise

repulse [formal], turn down

reject, turn down, throw out, set aside, turn away

turn away, refuse to let in

overrule

brush off, get rid of, chuck out, throw out, force to leave

deny, refuse, withhold


Norwegisch Verben mit Französisch Übersetzung.

abortere

faire avorter

absorbere

absorber

absorber

addere

additionner

adlyde

obéir à, écouter

administrere

administrer, régir, gérer, diriger

adoptere

adopter, imiter

adopter

adressere

adresser

affektere

affecter, prétendre

agere

jouer

agglutinere

s'agglutiner

akklimatisere

s'acclimater

akkreditere

accréditer, autoriser

akkumulere

accumuler, amasser

aksentuere

accentuer, souligner

akseptere

accepter, recevoir, prendre

accepter, admettre

accepter, croire

akte

estimer

aktivere

déclencher, actionner, mettre en marche, activer

activer

stimuler, activer

alarmere

appeler, faire appel à

alerter

alternere

alterner

amme

nourrir, allaiter, donner le sein à, nourrir au sein, téter

amputere

amputer

analysere

analyser

analyser, examiner

analyser, examiner

anbefale

recommander

enjoindre, ordonner, commander

anbringe

appliquer, mettre

ane

présumer, supposer

pressentir, sentir, prévoir, entrevoir

anføre

citer

mentionner, entamer, aborder

citer, apporter

mener

mener, être à la tête

ange

fumer

angi

déclarer

livrer, vendre

dénoncer

désigner, montrer

anglisere

angliciser

angre

regretter

angripe

attaquer, assaillir

assaillir, attaquer, agresser

angå

concerner

concerner, affecter, toucher, intéresser

anholde

capturer, arrêter

solliciter, postuler, poser sa candidature

animere

animer

animer, aviver, vivifier [literature]

anklage

accuser, poursuivre, dénoncer, incriminer, charger, inculper, mettre en accusation, récuser

ankomme

arriver

parvenir à

anlegge

dessiner, disposer

dessiner

anløpe

tremper

ternir

anmelde

annoncer

signaler, dénoncer

anmerke

faire remarquer, faire observer

faire observer, faire remarquer, signaler

anmode

presser de, exhorter à, préconiser vivement

prier de, inviter à, convier à, demander

exhorter à, encourager, pousser à

annonsere

faire de la publicité, faire de la réclame

annoncer, faire savoir, afficher, notifier

annullere

annuler, résilier

annuler, résilier, révoquer

abolir, supprimer, abroger, éliminer, annuler, invalider, révoquer

supprimer, annuler, résoudre

anordne

mettre en ordre de bataille, aligner

arranger, classifier, classer, ranger, mettre en ordre

anrope

supplier, implorer, prier

invoquer, implorer

anse

juger

juger, estimer, considérer, trouver

considérer, estimer, tenir pour

ansette

employer, engager

anslå

allouer, assigner, attribuer, affecter

anstrenge

éprouver, grever, surmener

anstå

convenir, incomber à, appartenir à, être du devoir de

convenir à, être approprié à, aller

anta

supposer, admettre

supposer, présumer, croire

adopter, imiter

estimer

adopter

présumer, supposer

croire, supposer, présumer, estimer

prendre

supposer

promulguer, donner force de loi à, décréter, ordonner, légiférer

accepter, croire

antaste

accoster, aborder

antegne

noter

prendre, noter, inscrire

antenne

allumer

mettre le feu à, enflammer

mettre le feu

antyde

suggérer

anvende

épuiser

user de, exercer, faire usage de, se servir de

employer, faire usage de

dépenser

exercer, user de, pratiquer

appliquer, employer, exercer

employer, utiliser, user

appellere

se pourvoir en appel

applaudere

acclamer, claquer, claquer des mains, ovationner

applikere

appliquer, mettre

argumentere

argumenter, raisonner

argumenter, discuter, débattre

arkivere

joindre au dossier

armere

armer

arrangere

arranger, classifier, classer, ranger, mettre en ordre

disposer, arranger

organiser, arranger

artikulere

articuler, prononcer

arve

hériter de

succéder à, hériter de

hériter

aspirere

aspirer, ambitionner, s'efforcer de

aspirer

assimilere

assimiler

assimiler

assistere

assister, aider

assosiere

associer

atomisere

atomiser, vaporiser

attrahere

attirer

attirer, captiver, fasciner, capter

attrå

désirer, convoiter

automatisere

automatiser

autorisere

accréditer, autoriser, donner pouvoir à, habiliter

avansere

avancer, progresser

faire des progrès, avancer, progresser

avbryte

interrompre

discontinuer

rompre

abandonner

interrompre, interpeller

couper, interrompre

cesser, arrêter, finir, mettre fin à

avdekke

dénuder

avfatte

grossoyer

avfeie

dissuader, se débarrasser de, renvoyer

avfolke

dépeupler

avgi

dégager, répandre

émettre, dégager

avgjøre

arbitrer, agir en médiateur

établir, consolider

régler, liquider, trancher, mener à bonne fin

déterminer, affecter

évaluer, estimer

avgå

démissionner, résigner, prendre sa retraite

partir, s'en aller, quitter

avkjøle

refroidir, glacer

avlaste

décharger, débarrasser

avle

procréer [literature], engendrer

avlede

détourner, défléchir

distraire, détourner l'attention, détourner

détourner, dérouter

avlese

relever

avlive

faire piquer, achever, donner le coup de grâce

avluse

ôter les poux de, épouiller

mettre au point

avlyse

annuler

décommander, annuler

avlytte

être aux écoutes, mettre sur écoute

avlønne

payer un salaire, rémunérer

avmagre

s'émacier

avreise

partir, s'en aller, quitter

avrunde

arrondir

mettre fin à, clore

terminer, couronner, conclure

avse

destiner, étiqueter

se référer à, se rapporter à

avsende

expédier, envoyer

avsette

éliminer

renvoyer, congédier, destituer

laisser libre, réserver

détrôner, déposer, destituer

avskaffe

dissoudre

abolir, supprimer, abroger, éliminer, annuler, invalider, révoquer

suspendre

supprimer, annuler

avskjedige

renvoyer, congédier, destituer

avskrape

détartrer

avskrive

amortir

avsky

haïr

détester, abhorrer, haïr, répugner, abominer, avoir en abomination

mépriser, dédaigner

avslutte

finir

conclure

finir, terminer, achever

conclure

terminer, achever, conclure, mettre fin à, clore

terminer

cesser, arrêter, finir, mettre fin à

terminer, couronner, conclure

avslå

décliner, refuser

laisser passer

avsløre

exposer, révéler, dévoiler, déceler, faire ressortir, divulguer, dénoncer

laisser échapper

révéler

avsondre

excréter

sécréter

avspeile

refléter, indiquer, être un signe de

avsperre

boucher, bloquer, obstruer

barricader

avspise

dissuader, se débarrasser de, renvoyer

avspore

faire dérailler

avstedkomme

accomplir, réaliser, mener à bien, effectuer

avstå

céder

s'abstenir

avsverge

abjurer

désavouer, répudier, renier

abjurer, renoncer

avta

s'estomper, aller en diminuant

s'atténuer

tomber, se calmer

tomber

diminuer, ralentir

diminuer, faiblir, s'amoindrir, s'apaiser

diminuer, décroître, tomber, baisser

avvenne

sevrer

avvente

attendre

avverge

éviter

avvike

dévier, faire une digression, s'écarter de

diverger, dévier, s'écarter

différer d'opinion

dévier

décamper [informal], s'en aller précipitamment

différer, varier, être différent, se distinguer

avvise

repousser, rejeter

rejeter, repousser, refuser

renvoyer, refuser, refuser l'entrée à

rejeter

se débarrasser de, se défaire de, se libérer, jeter, flanquer à la porte, balancer, vider

rejeter, refuser


Norwegisch Verben mit Deutsch Übersetzung.

abortere

abortieren, abtreiben

absorbere

aufsaugen

absorbieren

addere

addieren, zusammenrechnen, zusammenzählen, summieren, aufaddieren

adlyde

gehorchen

administrere

verwalten, leiten, führen

adoptere

übernehmen, nachmachen

adoptieren, annehmen

adressere

adressieren

affektere

heucheln, fingieren

agere

spielen, auftreten

agglutinere

agglutinieren

akklimatisere

sich akklimatisieren

akkreditere

autorisieren, bevollmächtigen

akkumulere

anhäufen, sammeln, ansammeln

aksentuere

akzentuieren, betonen, hervorheben

akseptere

annehmen, akzeptieren, erhalten, empfangen

akzeptieren, anerkennen

glauben, annehmen

akte

schätzen, achten

aktivere

in Gang setzen, aktivieren

aktivieren

erregen, aktivieren

alarmere

aufrufen, alarmieren

alarmieren, warnen

alternere

sich abwechseln, abwechseln

amme

stillen, saugen

amputere

amputieren

analysere

analysieren

analysieren, untersuchen

analysieren, untersuchen, durchforschen, erforschen, prüfen

anbefale

befürworten

auferlegen, gebieten

anbringe

auftragen, applizieren, verabreichen

ane

vermuten

ein Vorgefühl haben, ahnen

anføre

als Beispiel anführen

erwähnen, zur Sprache bringen, ansprechen

anführen, zitieren

führen, vorführen

leiten, anführen

ange

dampfen, dämpfen

angi

verzollen

übergeben, ausliefern

anzeigen, denunzieren

angeben, aufzeigen

anglisere

anglisieren

angre

bedauern

angripe

angreifen, attackieren, anfallen

angreifen, anfallen, attackieren

angå

betreffen

angehen, berühren, betreffen

anholde

verhaften, inhaftieren

ersuchen um, dringend bitten

animere

beleben

animieren, beleben

anklage

beschuldigen, anklagen, denunzieren, verklagen

ankomme

ankommen, eintreffen

ankommen

anlegge

anlegen

entwerfen, trassieren

anløpe

anlassen

stumpf werden, anlaufen

anmelde

anmelden

Bericht erstatten, anzeigen

anmerke

eine Bemerkung machen

bemerken, hinweisen auf

anmode

dringen auf

bitten, aufrufen, anrufen

zureden, ermahnen

annonsere

werben für, Reklame machen

ankündigen, bekannt machen°, anzeigen, annoncieren, veröffentlichen

annullere

annullieren, für ungültig erklären

rückgängig machen

abschaffen, annullieren, aufheben, auflösen, für nichtig erklären, rechtsungültig erklären

abschaffen, aufheben, annullieren, rückgängig machen, tilgen, absagen

anordne

aufstellen

einordnen, ordnen, aufstellen, stellen, einstufen, einteilen

anrope

anflehen, erbitten, bitten, betteln

erbitten, bitten um

anse

halten für

begutachten, beurteilen

halten für, ansehen, schätzen

ansette

beschäftigen, anstellen, verwenden

anslå

zuteilen, zuweisen, zuerkennen, zumessen

anstrenge

belasten, strapazieren

anstå

sich schicken, sich ziemen, sich gebühren

passend sein, geeignet sein

anta

annehmen, voraussetzen

voraussetzen, annehmen, vermuten, als selbstverständlich betrachten

übernehmen, nachmachen

meinen

annehmen, zustimmen

annehmen, vermuten, voraussetzen

glauben, annehmen, voraussetzen

annehmen, übernehmen

lassen

verordnen, erlassen

glauben, annehmen

antaste

anquasseln, anquatschen

antegne

notieren

aufschreiben, notieren

antenne

anzünden, entzünden

anstecken, in Brand setzen

in Brand setzen

antyde

suggerieren, andeuten

anvende

aufbrauchen

gebrauchen, benutzen, anwenden

anwenden, ausüben

ausgeben

ausüben, gebrauchen, anwenden

anwenden, verwenden, benützen, gebrauchen

verwenden, benutzen, nutzen, gebrauchen, anwenden

appellere

Berufung einlegen, appellieren

applaudere

akklamieren, applaudieren, beklatschen, klatschen

applikere

auftragen, applizieren, verabreichen

argumentere

argumentieren

diskutieren, debattieren, besprechen

arkivere

archivieren, aufbewahren

armere

armieren

arrangere

einordnen, ordnen, aufstellen, stellen, einstufen, einteilen

anordnen

arrangieren, organisieren, einrichten

artikulere

artikulieren, aussprechen

arve

erben

erben

erben, beerben

aspirere

streben, erstreben, trachten, abzielen auf

aspirieren

assimilere

in sich aufnehmen

assimilieren, in sich aufnehmen

assistere

helfen, assistieren, Beistand leisten, unterstützen, beistehen

assosiere

verbinden

atomisere

zerstäuben, versprühen, spritzen, sprayen

attrahere